Organisatie
De teuten werkten nooit alleen, doch maakten hun tochten meestal in compagnies.
Deze compagnieën, bestaande uit meesters en knechten hadden, om concurrentie zoveel mogelijk uit te schakelen,
onderlinge akkoorden over hun te bereizen handelsroutes. Het doel van deze vennootschappen was het samenbrengen
van kapitaal, het onafhankelijker staan in het buitenland, het samen een streek afromen, de opleiding van
jongeren enz.
Maar er was nog een andere reden om in compagnieën op te trekken. Teuten gingen te voet naar hun handelsgebieden.
Op deze wegen waren vaak rovers, bandieten, deserteurs, enz. Om zich te beschermen trokken ze vaak in groepjes en
hadden een lange stok om hun pakken aan te hangen. In deze stok zat een lang, scherp lemmet dat zij in nood als
zwaard konden gebruiken. Sommigen lieten nog voor hun vertrek een testament opmaken.

Teuten werden regelmatig opgepakt voor werd landloperij. Puur het feit dat iemand zonder bestaansmiddelen rondzwierf, was genoeg grond voor een veroordeling. Want wie sterk genoeg was om rond te trekken, was ook sterk genoeg om te werken. Wie dat 'weigerde', werd als een last en bedreiging voor de samenleving beschouwd en kon preventief opgepakt worden.
Men had compagnies van meesterteut en leergezel, van teuten met een verschillend beroep enerzijds en met gelijke beroepen anderzijds. De compagnie met verscheidenheid aan beroepen had de meeste kansen tot commercieel succes. Was de dierenlubber een graag geziene en vaak onontbeerlijke gast op de buitenlandse boerderijen, dan kreeg de textielteut of koperteut door met hem mee te gaan bijna moeiteloos de kans om zijn waren bij de boerin aan te prijzen en te verkopen. De overeenkomsten binnen de compagnies werden per contract bepaald voor de locale schepenbank of voor de notaris.
De voorwaarden waaraan een knecht moest voldoen werd nauwkeurig op papier gezet en hierover werd voor de notaris een akte opgemaakt. De knechten moesten kunnen lezen en schrijven, hun opleiding lette vooral op warenkennis, vreemde munten, maten en gewichten, krediet, boekhouding, talen e.d. Het leergeld was hoog, de knechten moesten ten minste 17 jaar oud zijn, maar als de ouders het leergeld niet konden betalen werd er uitstel toegestaan. Via grondig onderzoek van de schepenregisters en van de reispassen die aan de teuten werden uitgereikt, waarop hun bestemming en het gebied waar ze handel mochten drijven werd aangegeven, heeft men de teuten kunnen volgen op hun tochten door Europa. Door toenemende concurrentie van de lokale winkels werden de teuten gedwongen zelf winkels en magazijnen te openen in het buitenland. Een persoon uit de teutencompagnie baatte de winkel uit en de overige leden gingen naar de omliggend dorpen, gehuchten en alleenstaande hoeven. In de winterperiode keerden de teuten dan huiswaarts en werd de winkel gesloten.
In de tweede helft van de negentiende eeuw, na het hoogtij van de teutenhandel, vestigden sommige teutenfamilies zich definitief in het buitenland aangezien de lokale concurrentie zo sterk toenam dat ze hun winkel niet meer konden sluiten tijdens de winter.